Geschatte leestijd: 24 minuten
In deel één van mijn bergreis in Corona-tijd vertoefde ik in de afgelegen, prachtige bergen van de Spaanse Pyreneeën. Na een week wandelen vanaf een nagenoeg uitgestorven, maar geweldige camping, was het tijd voor deel twee van de reis: een basiscursus alpinisme in Chamonix. In deze week zou ik leren ijsklimmen, rotsklimmen en uiteindelijk een poging doen om de Gran Paradiso te beklimmen!
Tip: geen tijd? Lees dan alleen over dag 6, waarop we de Gran Paradiso gaan beklimmen. Je mist alleen wel een hoop moois zo, zoals hoeveel toeval je bij een tankstation kunt tegenkomen en hoe een koe verliefd werd op de auto van een van mijn reisgenoten.
Dag 1 – zaterdag 18 juli: Mas la Bauma – Chamonix
’s Morgens vroeg reed ik weg van de camping richting Chamonix. Het was ongeveer 800 kilometer rijden en ik werd om 19.00u in een chalet aan de rand van Chamonix verwacht. In Spanje was het nog steeds opvallend stil op de weg, maar op de snelwegen rondom de grote toeristische bestemmingen aan de Côte d’Azur was het druk. Ik zag ook best wel veel Nederlandse auto’s om me heen. Het bekende vakantiecliché ‘Oh nee hè, Nederlanders!’ gold ook in coronatijd blijkbaar nog steeds.
Dat cliché deed zich helemaal gelden bij een rustplaats waar ik even stopte om de benen te strekken. Om naar het toilet te kunnen liep ik richting het gebouw -een half winkelcentrum- bij de parkeerplaats en voor mij liep een stel dat er wel erg Nederlands uit zag. Dat bleek inderdaad het geval, want eenmaal binnen schalde de vrouw van dat stel op volume 100 ‘HUH, WAT EEN TOEVAL! JULLIE HIER? WAT LEUK!’ dwars door de hal. ‘NOUJAAA, WAT EEN TOEVAL! WAT GEZELLIG!’, was eveneens op volume 100 het antwoord van een ander stel dat ze tegemoet kwam lopen. Zoveel toeval bij een tankstation. O mijn god, raap me op.
Het chalet bleek een prima uitvalsbasis: vanaf het terras aan de achterkant had je een prachtig uitzicht op de Mont Blanc en de simpele, maar smaakvol ingerichte kamers hadden uitstekende bedden. En het eten was voortreffelijk. En zoals op alle publieke plekken in Frankrijk gold ook hier een mondkapjesplicht, waar ook echt op werd toegezien door het personeel. Ik liep per ongeluk mijn kamer uit zonder kapje op en ik werd meteen vriendelijk doch dringend verzocht dat ding op te zetten. Bij het eten schoven ook mijn reisgenoten aan. We waren met zijn zevenen en morgen zouden de twee gidsen komen.
Dag 2 – Zondag 19 juli: een gletsjerspleetredding oefenen
We gingen vandaag naar Les Gaillands: een rotswand met een grasveld op vijf minuten rijden van het chalet. Hier zouden we de basics van de touwtechnieken gaan oefenen. Uiteindelijk ging het vandaag om het kunnen uitvoeren van een gletsjerspleetredding. Dat is een van de belangrijkste dingen die je leert tijdens de cursus, omdat je dan je maatje(s) waarmee je aan een touw zit en jezelf uit een levensbedreigende situatie kunt redden.
Wat we nu zouden leren is hoe te handelen in een situatie waarin je over een gletsjer loopt en de voorste persoon aan het touw ineens door de sneeuw zakt, waarna hij of zij in een spleet hangt. Dan is het jouw taak om je maatje uit deze benarde positie te redden!
De eerste stap bij een echte redding is het graven van een anker of ‘dode man’ in de sneeuw. Meestal is dat je ijsbijl of je rugzak. Daar bind je dan een koord (een bandschlinge) met een carabiner eraan aan vast. De volgende stap is het touw waar je zelf aan zit, aan de carabiner in de grond te bevestigen. Dat alles moet goed, maar wel snel gebeuren, want tijdens het graven zet je je ook de hele tijd schrap op de sneeuw, doordat je maatje met zijn of haar hele gewicht aan hetzelfde touw als jij in de spleet hangt. Het is de bedoeling dat je dat gewicht kunt verplaatsen naar het anker dat je zojuist gemaakt hebt.
Daarna heb je zelf de ruimte om je langs het touw te bewegen en over de rand van de spleet heen te proberen te communiceren met je maatje. Als dat gelukt is, kun je met een speciaal katrol (een ropeman) en een hulptouwtje een constructie creëren waarmee je je maatje in de spleet eruit kunt halen.
Voor nu konden we het graven zelf even achterwege laten, want we maakten gebruik van een groot rotsblok dat op het veld lag en hier waren al haken in geboord. Ook hoefde niemand in een ravijn te hangen bij deze eerste oefening, want als je als ‘slachtoffer’ met je volle gewicht aan het touw gaat hangen en achterover leunt, kun je ook op een grasveldje een redding simuleren.
Tegen het eind van de dag gingen we nog oefenen met abseilen en met een techniek waarmee je jezelf kunt ophijsen met je eigen touw. Ondanks dat we geen voet op een berg hebben gezet, hebben we vandaag toch weer ontzettend veel geleerd.
Dag 3 – maandag 20 juli: Mer de Glace
Vandaag gingen we oefenen met het lopen op stijgijzers en we maakten kennis met ijsklimmen. Dat deden we op een gletsjer genaamd Mer de Glace. Eerst gingen met een bergtreintje omhoog naar 1900 meter. Het station van dit bergtreintje werd in 1909 gebouwd aan wat toen de rand van de gletsjer was. Vandaag de dag is dat helaas niet meer het geval, want ook de Mer de Glace smelt in rap tempo als gevolg van global warming. Om vanaf het station bij de gletsjer te komen, moesten we dan ook eerst weer afdalen naar ongeveer 1700 meter. Honderd jaar geleden lag de bovenrand van de gletsjer kennelijk ongeveer 200 meter hoger.
Langs het pad waarover we afdaalden naar de gletsjer zijn bordjes geplaatst met jaartallen erop die aangaven waar de rand van de gletsjer toen was. Na een eindje te zijn afgedaald vanaf het station, stond er een bordje dat de hoogte in 1985 aan gaf. Dat was nog niet heel schokkend, maar weer een enorm eind lager stond een bordje met 2015. En weer een heel eind lager stond een bordje met 2018. Zelfs op dat punt waren we nog zeker 20 meter boven het ijs: in de laatste twee jaar tijd is de gletsjer dus weer een enorm eind gesmolten.
Je vraagt je af hoe lang hij nog bestaat. Door al het nieuws over de corona pandemie zou je bijna vergeten dat er ook nog andere issues zijn in de wereld.
Eenmaal op de gletsjer konden de stijgijzers om en de helmen op. Een gletsjer is geen egaal oppervlak, zoals een bevroren vijver, maar er zitten overal grote kuilen en wandjes en scheuren en hellingen in. Een gletsjer is een landschap op zichzelf.
Zo kwamen we bij een steile helling van een paar meter hoog, waar we konden oefenen hoe je over zo’n soort helling naar boven en naar beneden loopt. Het uitgangspunt hierbij is dat je altijd zoveel mogelijk punten van je stijgijzer ín het ijs wil hebben. Dus bij het afdalen ram je je voeten zo hard mogelijk in het ijs en loop je in een soort halve hurkzit-houding naar beneden.
Voor omhoog lopen geldt hetzelfde principe: zoveel mogelijk punten van je stijgijzer in het ijs. Je duwt je stijgijzer krachtig zijwaarts de helling in en vervolgens stap je over met je andere been waarna je ook dat ijzer hard in het ijs duwt. Zo loop je dan zigzaggend naar boven. Tip: als je denkt ‘dat wil ik ook!’, ga dan vooral je benen trainen.
Nadat we dit wel onder de knie hadden gingen we daadwerkelijk ijsklimmen. Bij een wandje iets verderop hadden de gidsen een touw bovenaan bevestigd, waardoor je kon klimmen. Dit ging eigenlijk net als in een klimhal: je bent met een tweetal en de ene klimt en de ander zekert vanaf de grond. Top-ropen op het ijs dus.
Bij het ijsklimmen kregen we twee kleine bijlen: één in je ene hand en één in je andere. Om omhoog te komen schop je eerst je ene stijgijzer met de naar voren wijzende punten in het ijs en dan je mep je bijl een stukje boven je hoofd in het ijs, je andere voet zet je iets hoger tegen het ijs en je andere bijl ook weer en hop daar ga je naar boven. Schop, mep, schop, mep. Een nadeel is wel dat als je met een hele groep bent en iedereen vaker aan de beurt komt op hetzelfde stukje ijs, dit ijs niet meer zo vast is. Daar kwam ondergetekende op ’the hard way’ achter, want net onder de rand van de wand schoot mijn bijl los uit het ijs en viel ik een stukje naar beneden.
Na het ijsklimmen was het tijd geworden om weer af te dalen naar Chamonix. Daarvoor moesten we alleen weer tweehonderd meter klimmen naar het treintje. Dat deden we niet via de geijkte route over de trappen en het pad waarlangs we waren afgedaald. Er liep ook nog een soort klettersteigroute over de rotsen. Via ladders en haken en stalen buizen waar je je aan kon zekeren klommen we het hele eind omhoog. Dit was erg leuk, maar ook zwaar. De zon brandde namelijk vol op deze rotswand, dus het was er bloedheet.
Al met al was het een hele gave dag waarop we van alles hebben geleerd over hoe je je kunt voortbewegen op een ijsmassa.
Dag 4 – dinsdag 21 juli: naar de Rifugio Torino
De afgelopen dagen was het steeds stralend strakblauw weer geweest, maar voor vandaag was de weersverwachting anders. Het zou bewolkt zijn, met kans op storm. Dat had wel een impact op onze plannen. Het plan was om vanuit Chamonix met de kabelbaan omhoog te gaan naar de Aiguille du Midi op 3800 meter hoogte. Hier kun je dan afdalen naar de Vallée Blanche, een grote gletsjer die je kunt oversteken en na een paar uur lopen kom je in Italië terecht. Aan de Italiaanse kant bevindt zich de Rifugio Torino op 3300 meter hoogte en hier zouden we dan overnachten.
Dat plan moesten we dus omgooien, want is het niet veilig om een grote gletsjer over te steken als het stormt. We zouden nu met de auto door de Mont Blanc tunnel rijden en vanaf de Italiaanse kant de kabelbaan omhoog nemen. In de kabelbaan moest je wel verplicht een mondkapje op bij het station werd je temperatuur ook gemeten.
Eenmaal boven maakten we vanuit de hut een kort tochtje naar een steile sneeuwhelling op de gletsjer. Hier oefenden we met het omhoog lopen op sneeuw en ook oefenden we hoe je jezelf kon stoppen als je plotseling uitglijdt. Heel in kort komt het er op neer dat je je zo snel mogelijk op je buik draait en dan je ijsbijl voor je borst in de sneeuw duwt.
Daarna gingen we verder met het oefenen van een gletsjerspleetredding, maar nu op een echte gletsjer. We gebruikten de helling waar we eerder vanaf waren geroetscht nu als ‘gletsjerspleet’. De gids creëerde touwgroepen van drie personen en daarna moest er natuurlijk steeds iemand over het randje geholpen worden. Dat ging effectief, maar weinig subtiel. In mijn touwgroepje was ik als eerst het bokje. De gids zei letterlijk tegen me ‘Just keep on walking to the edge. Don’t stop and then jump’. Dus ik liep met enige tegenzin naar de rand van onze gletsjerspleet en om enig terugkrabbelen van mijn kant uit te sluiten stond de andere gids al bij de rand voor een letterlijk duwtje in de rug. En daar hing ik! Eens zien hoe snel mijn touwgenootjes me eruit zouden krijgen.
Toen ze me eruit hadden wisselden we door en uiteindelijk mocht ik ook nog iemand uit onze spleet redden. Het graven van een anker is een tijdrovende klus, want je ijsbijl moet diep in de sneeuw zitten, omdat niet alleen je maatje in de spleet er aan hangt, maar jijzelf uiteindelijk ook.
Toen we allemaal een keer slachtoffer en redder waren geweest, zat de dag er wel weer op en gingen we weer terug naar de hut voor onze eerste overnachting in Italië. Hier gold ook een mondkapjesplicht, al werd daar minder streng op toegezien dan in Frankrijk. Ook het personeel had -in tegenstelling tot in ons chalet- lang niet altijd zo’n ding op.
Het weer had zich overigens prima gehouden. Het was wel bewolkt geweest, maar verder geen storm. De oefeningen van vanmiddag deden we op hooguit twintig minuten lopen van de hut, dus als het weer toch was omgeslagen waren we zo weer in veiligheid geweest. Een prima plan B dus van onze gidsen.
Dag 5 – woensdag 22 juli: beklimming van de Aiguille de Toula (3528m)
Deze ochtend zouden we dan een topje op! We maakten eerst in touwgroepen een korte tocht over de gletsjer. We liepen om de rots waar onze hut op was gebouwd heen en staken over naar de naburige rots. Hier lag de gletsjer tamelijk steil tegen de wand aan en konden we mooi het omhoog lopen op de stijgijzers weer oefenen.
De steile helling liep uiteindelijk uit in een soort plateautje, waar de stijgijzers weer af konden. We gingen nu namelijk rotsklimmen. De helling ging tamelijk steil omhoog, maar gelukkig bestond deze uit grote rotsblokken, waar je relatief eenvoudig op kon stappen en er was altijd wel een randje of een hoekje om vast te pakken. Dit stukje klauteren was prima te doen en na anderhalf uur zaten we op de top.
Hier genoten we nog van een prachtig uitzicht over de omliggende bergen, de gletsjers en het Aosta dal.
Na hier een tijdje gezeten te hebben begonnen we weer aan de afdaling en rond lunchtijd waren we weer bij de hut.
Na een korte pauze namen we de kabelbaan naar beneden. Op de parkeerplaats in Italië kregen we nog een briefing van de gidsen over wat morgen en overmorgen komen zou: het beklimmen van de Gran Paradiso! De gidsen gaven ons op hoofdlijnen een planning voor de komende twee dagen en advies over wat we wel en wat we vooral niet mee de berg op moesten nemen. Heel in het kort kwam het neer op warme en waterdichte kleding, voldoende maar niet teveel water en voedsel en je klimspullen. De Gran Paradiso beklimmen betekent namelijk 2000 meter omhoog lopen en weer 2000 meter naar beneden lopen, in een omgeving waarin het weer zomaar om kan slaan, dus neem dan in godsnaam alleen het hoognodige mee, was de boodschap. Met pijn in het hart en na zachte dwang van de gidsen besloot ik dat mijn spiegelreflex camera niet in dat plaatje paste. Foto’s maken moest dus met de telefoon vanaf nu.
Dag 6 – donderdag 23 juli: aanloop naar de hut
Om een relaxte 10 uur ’s morgens verlieten we ons chalet in Frankrijk om weer door de Mont Blanc tunnel naar Italië te rijden. Daar reden we door het Aosta dal over kleine weggetjes naar het eind van een zijdal. Haast moest je hier overigens niet hebben, want voor een smal bruggetje hebben we een hele tijd staan wachten op een boer die een enorme kudde koeien de brug over dirigeerde.
Een van mijn reisgenoten, Erik, stond voor mij te wachten op de koeien en hij reed in een zwarte Citroën C3. Dat is een klein en een beetje bolvormig autootje. Doordat hij een aantal jaar in Zuid-Amerika heeft gewoond was hij liefhebber van allerlei soorten Latin muziek en nu stond hij met zijn ramen open en die muziek hard aan op de overstekende koeien te wachten.
Hoorbaar voor ons was in ieder geval dat er veel percussie in zijn muziek zat, waaronder een cowbell. Een van koeien uit de kudde vond dat duidelijk heel interessant, want die heeft zeker een kwartier lang gebiologeerd naar zijn auto staan staren en de koe kwam ook steeds dichterbij. Je zou bijna gaan denken dat dat beest een oogje had op de heilige koe van Erik.
Na twee uur rijden kwamen we bij het einde van de weg aan. Hier was een enorm parkeerterrein met een camping en een restaurant. Door het mooie weer was hier van wegblijvende toeristen door corona niets te merken.
Na te hebben geluncht en nog op een Italiaans terras een espresso gedronken te hebben (dat vakantiebucketlist-item kan ook weer afgevinkt), was het om 12.30u tijd om aan datgene te beginnen waarvoor we gekomen waren: het beklimmen van de Gran Paradiso.
Vanaf de parkeerplaats moesten we omhoog wandelen naar de hut op ongeveer 2700 meter hoogte. Het was een prachtige wandeling door het bos. Naarmate we hoger kwamen werden de boompjes steeds kleiner en ging het bos over in struiken en daarna de struiken in gras en uiteindelijk groeide er helemaal niets meer. Ondertussen hadden we een prachtig uitzicht over het dal, de omliggende toppen en de vele watervallen langs de route. De Gran Paradiso zelf liet zich vanaf hier nog niet zien.
Na ongeveer tweeënhalf uur kwamen we bij de hut aan. Het was al de hele dag warm en zonnig, dus enige verkoeling was welkom. Gelukkig was er tegenover de hut een stroompje met een dammetje erin en op dat dammetje kon je met je voeten in het ijskoude gletsjerwater staan. Het was heerlijk verkoelend om daar even 10 seconden -langer was niet vol te houden- in te staan en het zou ook het opzwellen van je warme en zweterige voeten tegengaan. Minder kans op blaren morgen dus. De rest van de middag brachten we in de zon op het terras van de hut door.
Dag 6 – vrijdag 24 juli: naar de top van de Gran Paradiso!
Na een nacht amper geslapen te hebben ging om 03.45u geheel overbodig mijn wekker. Het weer zag er goed uit, door het raampje van ons slaapkamertje keek je zo naar de sterren.
Om vier uur ’s ochtends zaten we allemaal met kleine oogjes aan het ontbijt. Dat bestond uit witte boterhammen met jam en een te grote mok slappe koffie. De boterhammen waren zo droog dat je je afvroeg of het soms dakpannen waren. Dat de Italianen geen ontbijtcultuur hebben zoals wij werd eens te meer duidelijk, maar we zouden zometeen 1300 meter omhoog over rotsen, sneeuw en ijs gaan klimmen, dus je moet sowieso eten. In een berghut is dat wat de pot schaft.
Om 04.45u was het dan zover! Rugzakken op, klimgordels om, hoofdlampjes aan en gaan met die banaan. In het aardedonker liepen en klauterden we over grote keien en rotsblokken in de richting van de berg. Je kon eigenlijk alleen maar datgene zien wat zich in het schijnsel van je lampje bevond, dus voorzichtigheid was geboden.
Rond 06.00u kwamen in het eerste daglicht aan bij de rand van de gletsjer. Een blik naar boven bood weinig om vrolijk van te worden. Donkere wolken pakten zich samen en het werden er steeds meer. We zaten inmiddels hoog genoeg om over de bergen aan de overkant van het dal heen te kunnen kijken en bij goed weer kun je dan de Mont Blanc zien. Nu ging deze echter schuil onder een vervaarlijk en vooral donkergrijs uitziend systeem van wolken. Gelukkig dreef dat niet onze kant op, maar het werd wel steeds groter. De gids droeg daarom iedereen op om niet alleen de stijgijzers om te doen, maar ook de regenkleding aan te doen. Het kon wel eens gaan spoken.
Dit was ook het punt waarop we aan touw gingen. We maakten twee groepjes van twee en een van drie. De gidsen zelf gingen nog niet aan touw.
Vanwege het dreigende slechte weer hielden de gidsen het tempo hoog en ik merkte aan mijn maatje dat hij moeite had om dat vol te houden. Om de paar passen stopte hij om op adem te moeten komen en de andere groepjes liepen steeds verder op ons voor. Ik probeerde hem nog aan te moedigen en een consistent tempo aan te houden, maar door de wind weet ik niet of hij dat gehoord heeft.
Na het steilste stuk van de klim kwamen we bij een rotsplateau en hier hielden we even pauze. Hier maakten de gidsen ook van de gelegenheid gebruik om mij bij het andere groepje van twee aan te binden. Daar was ik wel blij mee. Niets ten nadele van mijn eerdere maatje, maar door het lage tempo had ik het nogal koud gekregen en ik twijfelde ook of hij de top wel ging halen. Hij ging nu met een van de gidsen aan een touw.
Bij mijn nieuwe groepje lag het tempo in ieder geval hoger. Vanaf de rustplaats hadden we nog een prachtig uitzicht over de omgeving van het dal en we waren nu ongeveer op de helft. We liepen nog steeds over steile hellingen van sneeuw omhoog en hier en daar liepen we ook direct op ijs. Hier moesten we de technieken toepassen die we eerder in de week op de Mer de Glace hadden geleerd. Dit vond ik wel een spannend stukje, want je kon hier zomaar uitglijden.
Inmiddels raakte het verder bewolkt en begonnen er ook sneeuwvlokjes naar beneden te dwarrelen. De gids maande ons tot opschieten: ‘Ik geef het nog 40 à 45 minuten, daarna keren we sowieso om. Top gehaald of niet’.
We konden de top al goed zien. Het was nog klein eind over het ijs en daarna moesten we nog een stukje rotsklimmen. De bewolking was dikker geworden en de sneeuw zette door. De rotswand waar we tegenop moesten, torende als een groot duister schip in een zee van wit boven ons uit en wij kwamen als een klein roeibootje aan. Vlak aan de voet van de rots zei de gids dat we onze ijsbijl weg moesten doen en onze wandelstok moesten we achter laten in een gat in de grond.
Daarna moesten we een grote stap over een smalle spleet in het ijs zetten en gingen we verder de helling op. Al snel kwamen we bij de rotsen en ondertussen was het nog steviger aan het sneeuwen. Het was gelukkig niet heel koud en het waaide ook niet, maar de sneeuwbui benam ons wel al het uitzicht. We konden amper 100 meter kijken. In een grote witte wereld beklommen we de rotsen en stonden we uiteindelijk om klokslag negen minuten over negen bij het witte Madonna beeld op de top! We hadden de Gran Paradiso beklommen! Ondanks alle onzekerheid en beperkingen door het coronavirus was ons dat toch maar mooi gelukt!
Na een paar minuten op de top maande gids ons snel te beginnen met de afdaling. We gingen langs de andere kant van de berg weer naar beneden. Net onder de top zit een berucht afstapje van een rotsblok waar je een grote stap moet zetten. Terwijl je dat doet, kijk je echter honderden meters naar beneden. Nu zag je na honderd meter echter alleen nog maar witte wolk.
Echt heel veel tijd om stil te staan bij hoe eng dat afstapje wel niet was, was er niet. Het weer was namelijk nog veel enger en de gidsen waren erop gebrand ons zo snel mogelijk van de berg af te krijgen. Het ging ondertussen alleen nog maar harder sneeuwen en het begon ook stevig te waaien.
Al snel kwamen we weer bij de spleet waar we onze wandelstokken hadden achter gelaten. Hier wachtte ook mijn vorige maatje met een van de gidsen. Door het slechte weer was er geen tijd meer voor hem om de top te halen, want dan hadden wij op hem moeten wachten. Er moesten bij een groep die deze spleet overstak namelijk twee gidsen aanwezig zijn. Aangezien mijn vorige maatje en de andere gids daar pas aankwamen nadat wij al waren overgestoken, restte hen geen keus dan te wachten tot wij weer terug waren. Het lullige is wel dat deze spleet zich hooguit 40 meter onder de top bevond.
Het barstte nu echt los met de wind en de sneeuw en zo snel als we konden banjerden we met grote passen de helling af, langs het spoor waarlangs we gekomen waren. De achtergebleven gids en mijn oude maatje voorop, een eindje daarachter mijn nieuwe touwgroepje en ons derde touwgroepje weer een eindje achter ons. De gids die met ons mee de top op ging liep los mee om alle touwgroepjes in de gaten te houden.
Het enge van een sneeuwstorm op een besneeuwde gletsjer is dat je in deze omstandigheden gedesoriënteerd kunt raken. Alles om je heen wordt namelijk wit en het zicht is hooguit een paar meter. En ook een uitgelopen spoor dat je normaal gesproken volgt, kan onzichtbaar worden. De voetstappen vullen zich immers met sneeuw. Zo goed en zo kwaad als dat ging volgden we de voorste gids, maar op een gegeven moment ging dit mis.
Het duurde maar heel kort, maar de leider van ons touwgroepje was het visueel contact met de gids kwijt. Ik zat zelf in het midden en achteraan liep nog een derde klimmer. Vertwijfeld liepen we voor zover we het spoor nog konden zien door naar beneden.
Toen we mijn oude maatje en de gids weer in het oog kregen, zagen we tot onze schrik alleen de gids. De gids zette zich uit alle macht half zittend schrap op de grond en het touw waaraan mijn oude maatje vastzat (hij liep voorop), stond snaarstrak en verdween een paar meter verder in de grond. Die arme jongen was zojuist in een sneeuwstorm in een gletsjerspleet gezakt!
De gids probeerde een anker te graven maar dit duurde hem te lang. Snel knoopte de gids zijn touw aan het onze en vervolgens begonnen we met vier man uit alle macht en met onze volle gewicht te trekken en achteruit te lopen. Na een paar minuten kwam er beweging in en gelukkig stond hij daarna weer ongedeerd naast het gat waar hij zojuist in was getuimeld.
Tijd om ons af te vragen hoe dat had kunnen gebeuren was er op dat moment niet en evenmin was er de tijd om het gebeurde eventjes te verwerken, want de sneeuw en de wind bulderden nog steeds om ons heen. Mijn capuchon zat ook niet goed, waardoor ook een aardige hoeveelheid sneeuw zich in mijn capuchon en in mijn nek had opgehoopt en dat begon nu lekker te smelten. Even uitschudden hielp wel. We liepen inmiddels weer zo snel mogelijk door naar beneden.
Korte tijd later ging de wind liggen en hield het op met sneeuwen en brak zelfs het zonnetje weer door. Een weids uitzicht hadden we echter niet, omdat er nog steeds best veel bewolking om de berg heen hing. We kwamen wel weer op de pauzeplek van de beklimming en hier konden we wel weer op adem komen.
Na een paar minuten gingen we weer door en daalden we verder af tot bij de hut, waar we rond 12.00u aankwamen. Hier stopten we voor een welverdiende lunch. We waren trots, gesloopt en nog enigszins geschrokken van de gebeurtenissen van eerder die ochtend. Maar iedereen zat wel weer veilig en zonder kleerscheuren in de hut en daar ging het om.
Eenmaal beneden op de parkeerplaats hadden de gidsen wel de behoefte om ons nog het een ander te vertellen over de gebeurtenissen van deze ochtend. Ten eerste het weer. Het was wel voorspeld dat er mogelijk een storm zou kunnen komen, maar de gidsen zeiden dat hun ervaring leerde dat zo’n voorspelling 99 van de 100 keer meevalt op de Gran Paradiso. Daarom hadden ze toch de beslissing genomen om door te gaan naar de top en het programma van onze reis liet het ook niet toe om een dag te wachten. Helaas was vandaag nu net die ene keer dat het niet mee viel.
Verder gingen ze ook in op hoe het mogelijk was dat er iemand van ons in een spleet was gezakt. Gletsjerspleten zijn namelijk een grote zeldzaamheid langs onze route en als je gewoon de route volgt, loop je eigenlijk ook geen risico om erin te vallen. Alleen in het slechte zicht van de storm had ons voorste groepje zich niet op deze route georiënteerd, maar op een groep Italianen die vlak voor hen liep. Doordat zij per ongeluk van de route waren afgeweken, deden wij dat automatisch ook. Alleen waren zij kennelijk net lángs het gat gelopen, waar mijn maatje de pech had gehad in te vallen. Je kunt gletsjerspleten niet zien en het weer kan zomaar omslaan. Ookal zijn beide zeldzaam langs je geplande route, dat betekent echter niet dat je geen pech kunt hebben, zoals ons vandaag twee keer overkwam.
Zo was er dan einde gekomen aan een prachtige en enerverende reis door drie verschillende landen en twee gebergtes in corona-tijd. Veel was anders, maar heel veel dingen ook absoluut niet. Ook met alle beperkingen kun je nog steeds een geweldige reis maken en ook met een mondkapje op en op anderhalve meter afstand is het nog steeds mogelijk om de hoogste berg van Italië te beklimmen of om zeiknat te regenen in een prachtig mooi en stil bos.